Dmitri Sjostakovitsj (1906 - 1975)
Symfonie nr 9 in Es, opus 70
(1945)
(Uitgevoerd door het Radio Symfonie Orkest in het Internet-concert van 26 september 1998)
De muziek van Sjostakovitsj is voor veel muziekliefhebbers synoniem aan
dramatiek, aan klanken die gaan over elkaar tegenwerkende krachten, zoals
de eenling versus de massa, goed tegen kwaad; aan muziek met een
(verzwegen) boodschap. Slechts enkele werken stemmen niet overeen met dit
beeld, zoals bijvoorbeeld Sjostakovitsj' Eerste Pianoconcert en zijn
Negende Symfonie.
Deze laatste is een van de meest ongedwongen, vrolijke en
heldere werken van de Rus. Dat het zoveel kwaad bloed zette heeft niet
zozeer met het ironisch-opgewekte karakter ervan te maken, maar met het
feit dat de hoge Sovjet-heren, grote Leider Stalin voorop, totaal iets
anders verwachtten en eisten van de geëerde en geprivilegieerde
Sovjet-componist nr 1, Sjostakovitsj.
Na zijn Leningrad-symfonie uit 1941 (nr
7), die het symbool werd van de onverzettelijkheid en heldhaftigheid van
het Russische volk en de beklemmende, grimmige Achtste Symfonie uit 1943,
die een beschrijving leek van de oorlogsverschrikkingen, ging men ervan uit
dat Sjostakovitsj in 1945 zijn oorlogsdrieluik zou voltooien met een
triomfantelijke Negende Symfonie, die de overwinning van het rode leger op
de nazi's zou bezingen. Sjostakovitsj geeft, bij monde van zijn biograaf
Solomon Volkov, ruiterlijk toe dat dat ook wel zijn eigen schuld was. 'Ze
wilden een fanfare van me, een ode, ze wilden dat ik een majestueuze
Negende zou schrijven (...) Ik geef toe dat ik de hoop van de leider en
meester heb gevoed. Ik kondigde aan dat ik een apotheose zou schrijven. Ik
probeerde ze daarmee koest te houden, maar de poging faalde. Toen mijn
Negende werd uitgevoerd, was Stalin laaiend. Hij was diep beledigd, want er
was geen koor en geen solisten, geen vergoddelijking, er was niet eens een
piepklein opdrachtje aan hem. Het was alleen muziek, muziek die Stalin ook
nog niet al te best begreep en die van een dubieuze inhoud was.
Stalin verwachtte een bombastische, grootscheepse orkestrale pluim op zijn
hoed en kreeg een muziekwerk te horen van een kamermuziekachtige kwaliteit,
een sinfonietta, in plaats van een indrukwekkende symfonie, die in haar
totaliteit niet langer duurde dan het eerste deel van de Zevende of de
Achtste Symfonie.
Het eerste deel bevat veel van haydneske humor en lichtheid en heeft, zeker
in het begin, het karakter van een sprookjesballet. De eerste twee thema's
vullen elkaar aan (het eerste eindigt en het tweede begint nadrukkelijk met
een kwart) en worden op een bijna sonate-achtige wijze verwerkt. Triviale
fanfaremelodietjes en venijnige dissonanten plaatsen ironische
kanttekeningen bij de uitbundigheid.
Het Moderato-deel is van een voor Sjostakovitsj ongekende, lichte tederheid
en lyriek. De weemoedige klarinet speelt een onbestemde melodie die zijn
wortels in de volksmuziek lijkt te hebben en die wordt overgenomen door de
lage strijkers. Andere blazerssolisten voegen zich bij de klarinet en het
geheel krijgt een intieme, verfijnde, bijna Frans-impressionistische
atmosfeer. Het deel vormt een
trait-d'union tussen het eerste en het derde deel, dat even grappig en
grillig is, vol banaliteiten als boerenblaaskapelmuziekjes. Het bevat een
aantal dansmelodieën, waarop wordt gevarieerd. Maar dan dient zich een
totaal andere episode aan, duidelijk aangekondigd door de dreigende,
sombere klaroenstoten van de koperblazers. Een mooie preluderende fagotsolo
klinkt boven een lang aangehouden bourdontoon van het orkest. De
mahleriaans-tragische stemming duurt maar even. Zonder onderbreking dendert
de tintelende, satirische muziek van de finale de symfonie binnen en brengt
de atmosfeer van het capricieuze Scherzo terug. Het tempo wordt opgevoerd
tot er een virtuoze, briljante orkestrale wervelwind ontstaat die uitloopt
in een korte opwaartse toonladder die de symfonie bijna abrupt beëindigt.
Zoals gebruikelijk speelde Sjostakovitsj zijn nieuwe werk eerst voor (samen
met Svatoslav Richter) aan een kunstcommissie en later alleen voor een
groepje correspondenten en critici van verschillende kranten. Eén van hen,
correspondent van The New York Times, beschreef de situatie als volgt:
'Sjostakovitsj zag er bleek en moe uit, nerveus, maar levendig. Hij zei
nauwelijks gedag, spoedde zich naar de piano, pauzeerde even alsof hij er
zichzelf aan moest herinneren dat de etiquette vereiste dat men hem
verzocht te spelen, en toen dat gebeurd was begon hij meteen, zonder
voorafgaande uitleg. Toen het stuk ten einde was stond hij op, wreef zijn
handen vrolijk tegen elkaar en zei: 'Het is een vrolijk klein stuk. Musici
zullen het heerlijk vinden om te spelen en de critici zullen er genoegen in
scheppen het te verketteren.'
Het waren profetische woorden. Na de eerste orkestuitvoering van Symfonie
nr 9, op 3 november 1945 door het Filharmonisch Orkest van Leningrad, bleek
dat het publiek het werk zeer waardeerde, maar de Sovjet-geïndoctrineerde
critici noemden de symfonie 'ideologisch zwak' en een 'slechte weerslag van
de ware aard van het volk'.
Agnes van der Horst
|| Omhoog || Andere toelichtingen ||