Arvo Pärt (1935)

Festina Lente (1988/90)

(Uitgevoerd door het Radio Symfonie Orkest in het Internet-concert van 26 september 1998)


De overgang van Brahms' muziek uit 1887 naar die van de Estlandse componist Arvo Pärt uit 1988 veroorzaakt een minder grote cultuurschok dan men zou verwachten. Pärt neemt een heel speciale plaats in in de twintigste eeuwse muziekwereld. Na uitstapjes naar moderne compositiemethoden als twaalftoonstechniek, aleatoriek, klankkleurexperimenten en collagetechnieken wendde hij zich bewust af van alle nieuwe muzikale ontwikkelingen die de afgelopen eeuw de muziek hebben beïnvloed en veranderd.

Pärts muziek werd volstrekt tijdloos, of liever gezegd van alle tijden, en bovendien geliefd bij een breed publiek. Sinds de jaren zeventig zijn religie, mystiek, eenvoud en stilte de basiselementen waaruit zijn composities zich ontwikkelen. Pärt creëerde hiermee een geheel eigen, mystiek getinte stijl, waarin oude gezangen van de Russisch orthodoxe kerk een grote rol spelen. Deze compositiestijl wordt door de componist aangeduid als de 'tintinnabuli' (klokjes)-stijl, vanwege de associaties met de klank van kerkklokken. Deze tintinnabuli-composities - verstilde en meditatieve muziek met weinig of geen emotionele climaxen - zijn veelal gebaseerd op een combinatie van toonladder- en drieklankfiguren. Kenmerken van deze stijl zijn: soberheid van het muzikale materiaal, harmonisch evenwicht, gebruik van stilte als klank en vormstrengheid. Binnen enkele jaren werden de in deze stijl geschreven composities van Pärt, zoals de Johannes Passie, Tabula Rasa en Arbus, razend populair. In 1989 kreeg de opname van de Passio Domini Nostri Jesu Christi (Johannespassie) zelfs een Edison.

Festina lente (of ook wel festina tarde) is een in Italië nog altijd graag gebezigde term. Deze betekent zoiets als 'haast je langzaam' en het verhaal wil dat het de lijfspreuk was van keizer Augustus. Pärt heeft deze stelregel prachtig vormgegeven in zijn gelijknamige compositie voor strijkorkest en harp (ad libitum). De heilige getallen drie en zeven bepalen de structuur van het werk. Het is opgebouwd uit een canon waarin alle stemmen tegelijk beginnen, maar waar de verschuiving geleidelijk ontstaat door tempoverschillen. Alle stemmen spelen dezelfde, hymne-achtige hoofdmelodie. De eerste en tweede violen voeren haar echter twee keer zo snel uit als de alten; de celli en de contrabassen daarentegen twee keer zo langzaam. De drie instrumentgroepen zijn weer onderling verdeeld in canonspelers en tintinnabuli-stemmen en spelen de melodie zeven keer in drie verschillende tempi. Hoewel alle partijen tegelijk beginnen, eindigen zij na elkaar. Na een korte pauze is de melodie nog even te horen, waarna alle klanken vervagen in het niets. Door het contrast tussen lage, donkere lange lijnen in de celli en contrabassen en de beweeglijker strijkers in de hogere regionen die een soort klokjesmotief spelen en weer daarboven de nog hogere trillers van de eerste violen geeft het luisteren naar Festina lente een ervaring van ruimte en tegelijkertijd van opstapeling, hoogte: een kathedraal van muziek.

Agnes van der Horst


|| Omhoog || Andere toelichtingen ||