Nicolò Paganini (1782-1840)

Vioolconcert nr 1 in D opus 6


"Ik heb maar drie maal in mijn leven geweend", zei de Italiaanse opera-componist Rossini. "De eerste keer, toen mijn eerste opera een flop werd, de tweede keer, in een boot, toen een gebraden kalkoen gevuld met truffels overboord viel en de derde maal, toen ik Paganini voor het eerst hoorde spelen."
Dat was geen geringe uitspraak voor het muzikale theater-genie, dat Rossini zo overduidelijk was en daarmee trof hij meteen de spijker op de kop. De musicus Paganini was tegelijk een groot theater-man, die zich heel goed bewust was hoe hij spelen kon met de magie, die hij bezat voor zijn publiek.
Wat kreeg dat publiek in dan wel te zien: een magere verschijning, door chronische ziekten uitgeteerd, een scherp gezicht met ingevallen mond, door kaakonstekingen en tand-extracties getroffen, handen met hele lange vingers, kortom een beeld van een door hogere of desnoods duivelse krachten bezeten figuur , die de meest onmogelijke technische toeren uithaalde op zijn instrument. Het is ook het beeld van de bezeten virtuoos, waardoor Paganini vaak een veel minder serieuze rol kreeg toebedeeld in de muziekgeschiedenis, dan hij eigenlijk verdient.

Want naast de talloze uitvindingen, die hij op het gebied van de viooltechniek deed, zoals het linkerhand-pizzicato, de dubbelgrepen en speciale stoktechnieken, valt er ook muzikaal veel te bewomderen in Paganini's composities.
Paganini's gaven op dat gebied waren ontwikkeld door uitstekende leraren. Hij componeerde zeer zorgvuldig: "Componeren vat ik zeker niet lichtvaardig op, mocht je dat denken. Mijn vaste stelregel is om een volmaakte eenheid in verscheidenheid te bewerkstelligen en dat is erg moeilijk. Daar moet ik heel hard over nadenken." vertrouwde Paganini aan een vriend toe.

Paganini's spel, zijn magie, zijn technische vindingen , maar zeker ook zijn composities maakten hem tot een unieke figuur in de muziekgeschiedenis.
Een citaat van Friedrich Wieck, Clara Schumann's vader: "Een zanger heeft mij nimmer dieper getroffen, dan een adagio, gespeeld door Paganini. Nooit hoorde ik een kunstenaar die zo excelleerde in diverse genres."

Paganini vond veel navolging in de franse en belgische vioolscholen, niet in de duitse en die is dan ook een hele tijd achtergebleven. Alleen de beroemde Joseph Joachim had bewondering voor zijn Caprices, een bewondering, die hij deelde met Schumann en Brahms. Ook in de wereld van de pianisten werd Paganini tot een voorbeeld. Liszt zowel als Chopin werden door hem geinspireerd als virtuoos en overwinnaar van schijnbaar onmogelijke technische problemen.

De grootste instrumentalist ter wereld, zoals Paganini werd genoemd, had een enerverende jeugd achter de rug, waarin hij aanvankelijk mandoline leerde spelen en vanaf zijn zevende jaar viool. Geen voedsel, dat was de straf, die Paganini te wachten stond, wanneer hij niet van de vroeg ochtend tot de late avond studeerde.
Misschien is hij later daarom wel zo'n toegewijde vader geweest voor zijn zoon Achille, die hij een fors kapitaal en al zijn schitterende instrumenten naliet.

Tussen die jeugd en zijn ziekelijke oude dag lag een leven met grote artistieke hoogten en uitbarstingen van succes, een legendarische roem, reizen naar alle belangrijke muziekcentra in Europa met een repertoire dat al spoedig niet meer voldoende was voor dit talent. Met de vioolconcerten van Viotti, Rode en Kreutzer was het publiek voor zo'n virtuoze persoonlijkheid niet tevreden. Dat wilde composities van de solist zelf, waarin hij als ster kon stralen, een gebruik, dat helemaal past bij het beeld van de romantische kunstenaar.
En zo schrijft Paganini zijn eerste vioolconcert (er bestaat nog een eerder jeugdconcert) waarschijnlijk in de jaren 1817-1818. De eerste uitvoering gaf Paganini in Napels op 29 maart 1819.

Het vioolconcert werd meteen zijn belangrijkste repertoire-stuk. Paganini bracht in zijn concert ook het 17e eeuwse gebruik van de scordatura terug, d.w.z. het omhoog stemmen van de snaren van een halve toon, zodat de viool brillanter klonk. De orkestpartij stond dan ook oorspronkelijk in Es i.p.v. D gr t. Tegenwoordig wordt het concert in de toonaard D gr t gespeeld.
De orkestratie is voor vol orkest met blazers in paren, zelfs met trombones.
De introductie van het eerste deel is martiaal met trommels en bekkens en dan zet de soloviool in met grote sprongen en snelle loopjes. Dubbele linkerhand pizzicati zijn te horen in dit eerste gedeelte. Het eerste thema is zonnig en italiaans, het tweede thema van het eerste deel is lyrisch en expressief. Nadat Paganini de thema's verder ontwikkeld komt het tweede weer duidelijk terug, er volgt een duizelingwekkende cadens, die in Paganini's tijd zeker werd geimproviseerd. Tot slot van dit ongeveer 20 minuten durende eerste deel is er nog een coda, waarin de muziek van de introductie terugkeert.

In het tweede deel laat Paganini een zangerige tederheid horen; daar is hij op en top Italiaan met zijn gevoel voor lyrische, bijna vokale expressie. Paganini liet zich hier inspireren door de acteur, die zo schitterend een gevangenis-scene uitbeeldde in een klaagzang op zijn lot en een bede om daarvan verlost te worden.

In de finale met het levendige terugkerende rondo-thema gebruikt Paganini zijn beroemde spiccato en verschrikkelijk moeilijke dubbelgrepen. Toch laat ook dit deel niet alleen de grote virtuoos zien , maar ook de serieuze componist , die in staat was muziek van een grote schoonheid te scheppen.

Aukelien van Hoytema


|| Omhoog || Andere toelichtingen ||