Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)

Symfonie nr. 20 KV 133 (1772)


Toen Mozart op 15 december 1771 na zijn tweede Italiaanse reis, waar hij in Milaan triomfen vierde met Ascanio in Alba, terugkeerde in Salzburg trof hij er een gewijzigde situatie aan. Aartsbisschop Schrattenbach was gestorven en zijn plaats en functie werd ingenomen door aartsbisschop Colloredo. Net als zijn voorganger bood ook hij Mozart een functie aan als leider van het hof-orkest, maar ditmaal bezoldigd.
Mozart was inmiddels zeventien jaar oud en werd niet langer meer beschouwd als een wonderkind, maar als een volwassen musicus met een dienstverband. Dat hield onder meer in dat hij in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt. Van nu af aan was het zo goed als afgelopen met het reizen en rondtrekken, dat Mozart met zijn vader gedurende de afgelopen tien jaar bijna onafgebroken had gedaan.

De eerste jaren in Salzburg verwerkte Mozart de muzikale indrukken die hij net name in Italië en Mannheim had opgedaan in tal van symfonieën. In deze muziekvorm, die toen nog niet de hoge status had die de symfonie vanaf de tijd van Beethoven zou krijgen, maar veel meer werd gezien als kunstige amusementsmuziek, kon hij allerlei compositiestijlen uitproberen.
De eerste symfonieën uit het begin van de jaren zeventig zijn nog sterk Italiaans georiënteerd. Ze hebben drie delen, bevatten veel sierlijke, levendige muziek en de stemming is zonder uitzondering zonnig. Ongeveer met de Symfonie nr. 20 stapte Mozart over naar het componeren van vierdelige symfonieën, die in Oostenrijk meer in zwang waren.

De virtuositeit, de felle contrasten van dit werk, dat in de zomer van 1772 werd gecomponeerd, verraadt de invloed van de Mannheimers. De thematiek van het eerste deel doet juist weer Italiaans aan. Opmerkelijk in dit feestelijke en zorgeloze Allegro is dat het karakteristieke openingsmotief weer opduikt tegen het eind van het deel, een tamelijk ongebruikelijke techniek voor die tijd.
Heel bijzonder is het langzame deel. Mozart voert hier een 'Flauto obbligato' ten tonele die alleen in dit deel voorkomt. De solo-fluit wordt begeleid door de strijkers 'con sordino' en pizzicato gespeelde bassen en celli. De andere blazers zwijgen. Na de opgewonden vrolijkheid van het eerste deel is de belangrijkste indruk die dit Andante wekt er een van pure, charmante eenvoud, zowel wat betreft de thematiek als de toegepaste compositietechnieken (echo-achtige effecten). Het Menuet is typisch Oostenrijks van karakter, onbekommerd en direct.
De finale is een feest voor het oor: lichtvoetig, virtuoos, vol razendsnelle, vederlichte achtsten die van de eerste tot de laatste noot de vaart erin houden.

Tot 1775 componeerde Mozart nog een hele reeks symfonieën, maar daarna werd zijn symfonieproductie minder, wellicht het gevolg van zijn groeiende ontevredenheid met zijn situatie in het provinciale Salzburg. Pas na zijn ontslag uit de dienst van Colloredo (in 1777 ontslaat de bisschop Mozart, neemt hem in 1779 weer in genade aan, waarna Mozart in 1781 zelf ontslag neemt) kwam de stroom weer op gang.


|| Omhoog || Andere toelichtingen ||