Felix Mendelssohn-Bartholdy (1809-1847)

Ouverture 'Die Hebriden' opus 26 (1832)

Voor componisten als Haydn en Mozart was reizen een noodzaak. Het was de enige manier om buiten het eigen gebied bekend te worden en opdrachtgevers te vinden.
In de tijd van Mendelssohn was dat anders. Jonge 19de eeuwse kunstenaars maakten vaak lange buitenlandse reizen om inspiratie op te doen, en uit een romantisch verlangen naar het 'andere,' het 'exotische'. Aangezien alleen mensen uit de betere kringen zich dergelijke luxe konden veroorloven werd reizen ook een statussymbool; de moderne 20ste-eeuwse toeristenindustrie plukt daar nu nog de vruchten van.

Mendelssohn was één van de meest bereisde componisten van zijn tijd. In zijn korte werkzame leven was hij voortdurend op stap. Hij bezocht veel Europese landen, maar was vooral dol op Engeland dat hij wel tien keer bezocht. Hier voelde Mendelssohn zich thuis en de Engelsen mochten de elegante, beschaafde en geestige 'gentleman amateur' die weigerde voor geld te spelen graag. In 1829 maakte hij, na zijn eerste Londense successen, samen met zijn vriend Klingemann een trektocht door de Schotse Hooglanden. Hij raakte zeer onder de indruk van alles wat hij daar zag. Het Schotse landschap, de kastelen en de zee inspireerden hem tot enkele van zijn mooiste werken: de Derde ('Schotse') Symfonie en de ouverture 'Die Hebriden.'

Na een bezoek aan Edinburgh en het voormalige kasteel van Maria Stuart (en een ongemakkelijke visite bij Sir Walter Scott) voer hij naar het Hebriden-eiland Staffa waar hij 'Fingal's Cave' bezocht, een grot vernoemd naar een held uit de Schotse mythologie. De verhalen over deze en andere Schotse mythologische figuren waren door James Macpherson gebundeld in de Poems of Ossian, een boek dat in de 19de eeuw enorm tot de verbeelding sprak. De overtocht over de woeste zee bezorgde de componist 'een heel gruwelijke zeeziekte.' Desondanks bezielden de wind en de golven Mendelssohn tot één van zijn meest beeldende en pakkende muziekwerken. In een korte brief aan zijn familie in Berlijn schreef hij: 'Om jullie duidelijk te maken hoe wonderlijk het mij op de Hebriden te moede was, viel mij het volgende in...', vervolgens schetste hij de openingsmaten van zijn Hebriden-ouverture, het door de altviolen en celli ingezette hoofdthema dat inderdaad onmiddellijk associaties oproept met schuimende golven en rusteloze watermassa's.

De muziek van Mendelssohns 'Hebriden' lijkt in één ononderbroken stroom van inspiratie te zijn ontstaan, alsof het werk de componist spontaan uit de pen is gevloeid. In feite was de compositie een moeizaam proces. Hoewel de inspiratie dateert uit 1829, kreeg het werk pas zijn beslag na drie jaar en twee verworpen versies. Het duurde nog weer drie jaar voordat Mendelssohn toestemming gaf voor de publikatie van de ouverture die door zijn uitgever - die profijt wilde trekken uit de populariteit van de Poems of Ossian - Fingalshöhle werd genoemd.
Het is een duidelijk programmatisch werk, een (uitstekend gelukte) schildering van de natuur en daarmee een voorloper van het latere symfonische gedicht.

Het eerste thema waarvan het kopmotief als een motto steeds weer terugkeert is uiterst suggestief. Later ontstaat een breder, mooi 'cantabile' thema, dat door de celli wordt geïntroduceerd. Na enkele machtige climaxen, met nijdig kolkende strijkersfiguren, schetterende fanfares en omhoog zwiepende toonladderfiguren eindigt 'Die Hebriden' abrupt. Het is alsof de zee plotseling is drooggevallen of alsof de laatste golf met kracht op het strand is geslagen; de luisteraar blijft bijna duizelig achter.

Zowel Richard Wagner die Mendelssohn naar aanleiding van deze ouverture een 'eersteklas landschapschilder' noemde als Johannes Brahms waren verrukt van dit werk. Brahms verklaarde zelfs: 'Ik zou graag alles opgeven wat ik ooit gecomponeerd heb, om één stuk als Mendelssohns Hebriden-ouverture te schrijven.'

Agnes van der Horst


|| Omhoog || Andere toelichtingen ||