Christoph Willibald von Gluck (1714-1787)

Orfeo ed Euridice (1762)

Een mythe waarin de betoverende werking van muziek en poëzie een hoofdrol speelt is natuurlijk een zeer inspirerend gegeven voor componisten. De halfgod Orpheus, die met zijn zang- en snarenspel mensen, dieren, planten, goden, ja zelfs stenen en gevoelloze monsters in vervoering kon brengen, is dan ook bezongen in liederen, symfonische gedichten, opera's en andersoortige muziekdramatische werken, vanaf de prille zeventiende eeuw (Peri, Monteverdi) tot en met de twintigste (Stravinsky, Krenek en Louis Andriessen). Stond in het vroege muziekdrama van de zeventiende eeuw nog het tot uitdrukking brengen van de tekst en het verhaal centraal (in de zgn. 'stile rappresentativo', met als schoolvoorbeeld de l'Orfeo van Monteverdi uit 1607), in de loop van de achttiende eeuw was er van dit streven weinig meer over.
Al in 1720 schreef de Italiaanse componist Benedetto Marcello sarcastisch: 'Een modern componist moet er voor zorgen niets te weten van muziek. Voor hij aan een opera begint dient hij een bezoekje brengen aan de violisten om zich op de hoogte te brengen van hun wensen en hij heeft de plicht hen enkele mooie stukken te beloven, zonder bassen, rigaudons en forlanes, etc. Hij moet er zeker voor waken het libretto te lezen want hij dient het ene na het andere couplet schrijven zonder zich druk te maken over de lijn van het verhaal en natuurlijk moet hij de stukken die hij het jaar ervoor schreef hergebruiken. De aria's zullen afwisselend opgewekt of treurig zijn en de woorden overvloedig. Koren en ensemblestukken dienen slechts sporadisch te worden gebruikt. Regelmatige kadenzen zijn een absolute noodzaak om de 'Virtuosi' de gelegenheid te geven net zo lang door te gaan als ze willen.' Het was de tijd van de Opera Seria, een in bijna heel Europa zeer populaire vorm van muziektheater, waarbij het libretto, gebaseerd op een historisch-heroïsch verhaal, in feite slechts als kapstok diende voor virtuoze vertoningen van de ijdele 'primi uomini' en 'prime donne'. Iedere operacomponist, of hij nu in Londen, Napels of Parijs werkte schreef dergelijke opere serie, met zeer veel, eindeloos durende da capo aria's. Hoe meer grote sterren, des te meer aria's en wanneer het libretto te kort was, werden er simpelweg nog wat nevenplots en muziek bijgeschreven, of aria's uit andere opera's eraan vastgeplakt ook al hadden die niets te maken met het oorspronkelijke verhaal.

Omstreeks 1750 kreeg men er een beetje genoeg van. De Opera Buffa, het Singspiel en de Franse Opéra Comique, die natuurlijker gevoelens en 'normalere' mensen op het operatoneel brachten, kwamen in zwang. Ook de uit Bohemen afkomstige Gluck had een voorkeur voor deze vorm van opera. Hij componeerde regelmatig komische opera's in het Frans en Italiaans, maar ook in zijn serieuze muziekdramatische werken op teksten van de hoftekstschrijver en opera seria-adept Metastasio streefde hij naar natuurlijker karakteriseringen en uitdrukkingsmiddelen.
Toen Gluck zich na zijn huwelijk in Wenen vestigde vond hij in graaf Giacomo Durazzo, de intendant van de Weense hoftheaters een gelijkgestemde geest. In 1761 arriveerde ook de Italiaan Raineri de' Calzabigi in Wenen. Hij was behalve de uitvinder van een loterijsysteem en uitgever van de verzamelde werken van Glucks vaste toneelschrijver/dichter Metastasio, ook een intelligent schrijver, verzot op de Franse Tragédie Lyrique. Zijn ideeën over het muziekdrama waren veel radicaler dan die van Durazzo en Gluck. Hij streefde naar een enkelvoudige verhaallijn, weinig personages, oprechte menselijke dramatiek en psychologische geloofwaardigheid. In 1784 schreef Gluck over de invloed die Calzabigi op hem had: 'Deze geniale en talentvolle schrijver is met zijn verzen over Orpheus een weg ingeslagen die de Italianen nauwelijks kenden. Zijn stukken zijn vol opgewekte scènes, maar ook schrikwekkende, en bevatten droevige en hartstochtelijke elementen die de componist de mogelijkheid bieden tot het uitdrukken van grote gevoelens en tot het creëren van muziek, die zowel energiek en krachtig is als ontroerend.' Gluck en Calzabigi gingen bijna onmiddellijk samenwerken. Een van de succesvolste resultaten van deze collaboratie was de opera Orfeo ed Euridice.

In een vloeiende opeenvolging van melodieuze aria's en arioso-achtige recitatieven wordt in de opera een beeld gecreëerd van Orpheus, zijn ervaringen en emoties. De handeling en de dramatische lijn wordt niet onderbroken door wijdlopige aria's, of sub-verhalen. Glucks zeer genuanceerde orkestratie speelt een illustratieve en ondersteunende rol in de expressie van de beweegredenen, gevoelens en handelingen van de personages. Het koor heeft een groter aandeel dan doorgaans gebruikelijk was, maar is kleiner omdat de koorleden ook moesten acteren.
Op 5 oktober 1762 vond de eerste opvoering van Orfeo ed Euridice plaats in het Burgtheater in Wenen ter gelegenheid van de verjaardag van keizer Franz van Oostenrijk. Vanwege deze vrolijke aanleiding zagen Gluck en Calzabigi zich genoodzaakt zich te houden aan het verplichte 'lieto fine', de bij de Opera seria traditionele 'happy ending', en af te wijken van het tragische en nogal bloeddorstige einde van de Orpheusmythe zoals die was opgetekend door Ovidius en Vergilius.

De bezetting van Orfeo ed Euridice is voor koor en drie hoge stemmen (twee sopranen en een tenor, of countertenor), orkest en continuo.
De Ouverture staat in C. De energieke toon van dit deel verwijst al naar het feestelijk slot (Toccata in D). De rest van de opera staat overwegend in Es of in de parallelle toonsoort c. De opera is opgebouwd uit afwisselend koren, instrumentale gedeelten, aria's, begeleide recitatieven en duetten. De aria's zijn eenvoudiger en korter dan gebruikelijk in die tijd en vertonen soms een zekere verwantschap met volksliederen. De opeenvolging van aria en recitatief wordt gedicteerd door de tekst. De voor de opera seria kenmerkende secco-recitatieven werden door Gluck in deze opera vervangen door begeleide recitatieven. De opera is opgebouwd uit vijf scènes.

De eerste scène toont direct een van de meest tragische gedeelten van het verhaal: de rouw om de dood van Euridice. Het vrolijke bruiloftsfeest van Orfeo en Euridice, de dramatische omslag door de boodschapper die komt vertellen over Euridice's plotselinge dood (waarmee bijvoorbeeld de l' Orfeo van Monteverdi begint), is allemaal overgeslagen. Gluck opent zijn opera in diepe rouw met een koor van treurende herders en nimfen die, samen met Orfeo, Euridice bewenen. Orfeo's kreet 'Euridice' snijdt driemaal dwars door de somber-plechtige koordans. Het is de meest indringende verklanking van hartepijn, ooit geschreven.
Amor verschijnt en vertelt (in de meest uitgebreide en virtuoze aria van de opera) hoe Orfeo Euridice kan terugkrijgen: indien hij met zijn gezang de Furiën, de monsters die het dodenrijk bewaken, kan bedwingen mag hij zijn geliefde mee terugvoeren naar het leven, onder voorwaarde dat hij haar niet aankijkt en niet reageert op haar vragen, voor zij de grotten van de Styx uit zijn. In de tweede scène daalt Orfeo (begeleid door lugubere, razendsnelle strijkers-tremoli) af naar de donkere grotten aan de oevers van de Styx. Dan volgt een prachtige, bijna vermakelijke scène waarin duidelijk te volgen is hoe door Orfeo's magische muziek (herhaaldelijke, steeds indringender wordende, smekende aria's, begeleid door zacht harpgetokkel), de Furiën langzaam maar zeker overstag gaan. Hun aanvankelijk grimmige 'no' wordt steeds zachter en na een verwonderd: 'Ah, quale incognito affetto flebile dolce a sospendere vien l'implacabile nostro furor' (welk onbekend zoet gevoel verzacht onze woede) klinkt het tenslotte: 'E il passo lascino sicuro e libero al vincitor' (laat hem doorgaan, de overwinnaar). De derde scène begint met een paradijselijke klankschildering van de eeuwigheid, het Elysium. Orfeo vindt er na enig zoeken zijn Euridice en neemt haar mee terug naar de wereld van de levenden. Echter, in de vierde scène, raakt hij haar weer kwijt. Orfeo, die de verwarring en beschuldigingen van Euridice, die zijn ongenaakbare gedrag verkeerd uitlegt, niet langer kan verdragen, keert zich om en Euridice sterft nogmaals. Dan klinkt Orfeo's wonderschone hartverscheurende aria 'Che farò senza Euridice!' (wat moet ik zonder Euridice!). Wanneer hij zich daarna wanhopig van het leven wil beroven verschijnt als een Deus ex Machina Amor, die Euridice weer tot leven brengt. Een triomfantelijk loflied op de liefde besluit de opera.

Met dit werk luidde het duo Gluck/Calzabigi de hervorming in van de Napolitaanse opera seria. Onder invloed van De Calzabigi werd in Glucks Orfeo het dramatisch gegeven bepalend voor de muziek en niet omgekeerd.
Toen Gluck later in Parijs werkte en daar binnen korte tijd enkele opera's moest produceren maakte hij in 1774 een nieuwe versie van Orfeo ed Euridice. Er kwamen nieuwe aria's bij en instrumentale gedeelten, de orkestratie veranderde enigszins en de rol van Orfeo werd omgezet van castraat naar tenor. Ook de orkestratie veranderde enigszins. Vooral deze Franse versie kreeg veel erkenning tijdens Glucks leven.

Agnes van der Horst


|| Omhoog || Andere toelichtingen ||