Antonín Dvorák (1841-1904)

Rusalka (1901)

Opera in 3 bedrijven

In de periode van de romantiek heerste er in Europa grote belangstelling voor volkscultuur. Componisten en musici trokken naar het platteland en verzamelden volksliederen en dansen. Taalkundigen en schrijvers deden hetzelfde met de mondeling overgeleverde oude verhalen. Er verschenen bundels met sprookjes en collecties met volksliederen. De eerste bekende sprookjesverzameling dateert al uit de zeventiende eeuw: Charles Perraults Contes de ma Mère l'Oye (Sprookjes van Moeder de Gans). In de achttiende- en negentiende eeuw verschenen ook de verhalen van Duizend-en-één-Nacht, de Duitse Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm en diverse andere nationale (Ierse, Russische, Italiaanse, enz.) sprookjesverzamelingen. En het kon bijna niet anders of deze oude volksverhalen werden door componisten op muziek gezet, waarbij zij graag gebruik maakten van elementen uit de volksmuziek.

Bijna alle grote componisten schreven in de tweede helft van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw een of meer composities gebaseerd op sprookjes. In Rusland componeerde Rimski-Korsakov de sprookjesopera Kasjtsjej, De Onsterfelijke, en Tsjaikovski de sprookjesballet-composities (Notenkraker, Doornroosje en het Zwanenmeer). In Duitsland ontstond Humperdincks opera Hänsel und Gretel, in Frankrijk zette Ravel enkele sprookjes uit Moeder de Gans op muziek in Ma mère l'Oye en ook in Tsjechië raakten componisten in de ban van de sprookjes. Zo schreven Janácek en Dvorák beiden verschillende instrumentale en vocale sprookjescomposities.
Dvorák is vooral een befaamd en geliefd componist vanwege zijn orkestwerken; de negen symfonieën, de Slavische dansen en symfonische gedichten, en door zijn kamermuziekstukken. Maar hijzelf hield het meest van het muziekdrama. Hij speelde bijna tien jaar lang als altviolist in het orkest van de Tsjechische opera en heeft dus min of meer in de keuken van het opera-componeren kunnen kijken. Hij voerde als orkestlid zeer veel opera's uit, waaronder die van Smetana die sinds 1866 het operaorkest dirigeerde. Dvorák werd al vroeg aangestoken ook opera's te componeren, maar het lukte hem zelden een muziektheatraal werk te produceren dat succes had. Te lang en te krampachtig probeerde hij misschien het concept van de Wagner-opera aan te houden, dat echter niet paste bij zijn muzikale taal. Bovendien trof hij het niet met de librettisten en de libretto's die hij op zijn opera-pad tegenkwam. Hij probeerde het met een romantisch-heroïsche opera (Alfred), enkele komische, en een tragisch-mythologische (Vanda), maar geen van deze werken kreeg veel bijval.
Pas toen Dvorák onderwerpen onder ogen kreeg die hem echt ter harte gingen, zoals patriottisme en vrijheidsstrijd (de opera Dimitrij), de natuur en volksverhalen (De Duivel en Kaatje en Rusalka) kon hij alle gekunsteldheid loslaten en zijn eigen idioom toepassen in de opera. Vooral de opera's met sprookjesachtige gegevens waren een groot succes. De eendimensionale sprookjesfiguren, de niet mis te verstane emoties, de mengeling van wijsheid en naïviteit, van werkelijkheid en fantasie en de eenvoudige verhaallijn, passen wonderwel bij het kleurige, directe, lyrische, in wezen eenvoudige idioom van Dvorák. De op Tsjechische volksmuziek gebaseerde melodiewendingen en dansritmen leken geschapen voor de sprookjesopera's. Was De Duivel en Kaatje (1899) al een groot succes, met acht opvoeringen in het premièrejaar en vijftien in 1900; de in dat laatste jaar voltooide opera Rusalka was een regelrechte kraker. Zestien keer werd het 'lyrische sprookje', zoals de componist het werk noemde, herhaald en binnen enkele jaren haalde het werk al zijn vijftigste opvoering.

De directeur van het Nationaal Theater van Praag maakte Dvorák attent op het libretto van Rusalka, dat werd geschreven door Jaroslav Kvapil. Deze jonge auteur baseerde de tekst op het sprookje Undine van De la Motte Fouqué (ook door Hoffmann op muziek gezet) en gebruikte daarbij elementen uit het verhaal van De kleine Zeemeermin van de Deense sprookjesschrijver Hans Christian Andersen en Die Versunkene Glocke van Gerhard Hauptmann. Andersens Kleine Zeemeermin behoort waarschijnlijk tot de meest op muziek gezette sprookjes. Behalve Rusalka van Dvorák, verhaalt ook Mendelssohns Ouverture Die schöne Melusine (1833) en Zemlinsky's symfonische gedicht Die Seejungfrau van de zeemeermin die er alles voor over heeft om in mensengedaante een mens te kunnen liefhebben.

De opera Rusalka is een hecht doortimmerd geheel. De instrumentatie is prachtig en kleurrijk, de in alle bedrijven en scènes terugkerende thema's en motieven maken het muzikale en dramatische betoog logisch en herkenbaar, de afzonderlijke aria's en koorpassages halen geen moment de vaart uit het verhaal, maar zijn volledig ingebed in de dramatische lijn.
De ouverture (geheimzinnig, dreigend, een beetje onaards), zet de toon voor het hele werk. Het orkest opent met de twee belangrijkste thema's van de opera: het ene lieflijk, eenvoudig-melodieus en mysterieus (houtblazers en strijkers) hoort vooral bij Rusalka. Het geeft uitdrukking aan haar verlangen, haar onbegrepen liefde en haar verdriet. Het andere (pauken en lage strijkers) is vooral een ritmisch motief. Het is het thema van de natuurwezens, de elfen en de waternimf. In het begin klinkt het als een verre dreiging, een onderaards gerommel: zacht en spannend. Later zullen we het nog vaak terug horen, venijnig en fel, of donderend en demonisch.
De inleiding schildert een mistige nacht in het bos. Het licht van de maan doet het oppervlak van het meer zilverig oplichten. Bij het water dansen en stoeien de boselfen met de watergeest, die net doet of hij hen wil pakken. Eén elf doet niet mee. Het is Rusalka en tegen de vaderlijke watergeest bekent ze dat ze verliefd is op een mens. In dit begindeel van de opera horen we al enkele van de mooiste aria's van Rusalka: Sem èasto pøicházien (Hij komt hier vaak) en vooral het wonderschone, verlangende Masièku na nebi hlubokém (O maan hoog in de donkere hemel). Deze nummers uit de opera behoren nog altijd tot de populairste aria's in Tsjechië, die iedereen kent. De watergeest is geschokt, want mensen zijn slecht en verraderlijk. Rusalka verklaart zelf een mens te willen worden met een menselijke ziel. Tenslotte stuurt de watergeest haar naar Jezibaba de heks, de enige die kan helpen omdat ze half magisch natuurwezen, half mens is. De toveraria van de heks (Èury mury fuk) is ook een element dat een belangrijke rol zal spelen in de opera. Rusalka wordt een menselijk wezen. In ruil daarvoor heeft ze haar stem moeten opofferen. De zon komt op. Uit de verte horen we de jagers aankomen. De prins is bij hen, maar zoals zo vaak wordt hij door een mysterieuze kracht naar het meer gedreven. De prins (vaak vergezeld door ijle hoboklanken als uitdrukking van zijn aarzelende, dromerige karakter) stuurt zijn jagers weg en buigt zich over het water. Rusalka stijgt uit het water op en laat zich meenemen naar zijn kasteel.

Het tweede bedrijf speelt zich af op het kasteel van de prins, waar grote bedrijvigheid heerst. De jachtopziener vraagt het keukenhulpje wat er aan de hand is. Er komt een bruiloft, zegt deze, maar de jongen verklaart de aanstaande bruid maar eng en vreemd te vinden: altijd zwijgend, droevig en bleek. De jachtopziener deelt zijn zorgen, maar het keukenhulpje stelt hem gerust: De prins is misschien alweer verliefd op een andere prinses. En inderdaad, voor de ogen van de machteloos zwijgende Rusalka, maakt de prins haar warmbloedige, goed van de tongriem gesneden rivale het hof. Rusalka vlucht naar het meer en (opeens heeft ze haar stem terug) stort haar hart uit bij de watergeest. Prachtig en dramatisch werkt de feestelijke muziek van het kasteel met als contrast de melancholieke klanken van Rusalka. Toch kan de prins zich niet losmaken van het vreemde, koudbloedige elfenmeisje.

Het derde bedrijf spiegelt het eerste. We zijn weer terug in het bos. Gezeten aan de rand van het meer betreurt Rusalka haar lot. Ze hoort niet meer bij de elfen, maar ook niet meer bij mensen. De elfen dansen, maar nu veel droeviger dan aan het begin van het eerste bedrijf. Rusalka is verraden en verstoten door een mens, en daarom zal ze ook altijd verstoten blijven door haar vrienden. Ze zal een dwaalgeest worden die mensen het moeras en het meer inlokt. Alleen door de prins te vermoorden kan ze aan dit lot ontkomen. Ze wijst dit advies van de heks af en verdwijnt in het meer. De prins kan haar echter niet vergeten. Hij dwaalt rusteloos door de tuinen rond het kasteel en maakt iedereen ongerust. De boswachter en het keukenhulpje gaan tevergeefs het bos in om hulp te zoeken bij de heks. Die nacht wordt de prins als door een magneet weer naar het meer getrokken. Hij loopt het water in waar Rusalka hem in haar armen neemt en kust. Daarop sterft de prins, dodelijk gelukkig.

De muziek van Rusalka bezit elementen die ook in eerdere werken van Dvorák zijn te vinden, zoals bijvoorbeeld in de symfonische gedichten De Watergeest, het Gouden Spinnenwiel en De Middagheks. Het spottende, grillige thema van De Watergeest uit het gelijknamige symfonisch gedicht lijkt op het thema van de natuurkrachten uit Rusalka, maar hier is het dreigender en geheimzinniger. Vaak wordt Dvoráks muziek in Rusalka impressionistisch genoemd. Maar de harmonische en tonale aspecten van de partituur en de verfijnde klankkleur dienen nooit uitsluitend zichzelf. Alles is ondergeschikt aan de bedoeling de poëtische toverij tot uitdrukking te brengen en een voertuig te zijn voor de dramatische lijnen en accenten van het verhaal. Maar meer nog dan de kleurrijke instrumentatie en suggestieve harmonieën, is het vooral Dvoráks melodische inventiviteit die Rusalka tot zo'n succesvolle en geliefde opera maakte. Het is, in combinatie met de markante ritmes en die melancholieke ondertoon, misschien wel het geheim van de aantrekkingskracht van al Dvoráks muziek. De grote Johannes Brahms die de jonge Dvorák mee in het zadel had geholpen, schaamde zich er niet voor jaloers over de melodische rijkdom van zijn vroegere Tsjechische beschermeling op te merken: 'Die kerel heeft meer ideeën in zijn hoofd dan wij allemaal bij elkaar. Ik wilde dat mij hoofdthema's te binnen schoten, die hij als neventhema's gebruikt.'
Rusalka is behalve Dvoráks meesteropera, misschien ook wel Dvoráks grootste meesterwerk en bovendien de populairste nationale opera in Tsjechië. Het staat praktisch ieder seizoen standaard op het repertoire en er zijn uitgebreide film- en tv versies van het muziekdrama gemaakt.
Dvorák was duidelijk zeer geïnspireerd door het libretto. De partituur was in zeven maanden voltooid en binnen een jaar nadat de componist aan het werk was begonnen (april 1900) vond op 31 maart 1901 in Praag de première van Rusalka plaats. Het publiek was buitengewoon enthousiast en dat is het nu, bijna honderd jaar na dato, nog.

Agnes van der Horst


|| Omhoog || Andere toelichtingen ||