Maart 1999

Franz Liszt (1811-1886)

(TROS Klassiek is nauw betrokken bij het vijfde Internationale Franz Liszt Pianoconcours, en richtte daartoe een aparte Liszt-hoek in)


Franz Liszt

Franz Liszt werd geboren op 22 oktober 1811 te Raiding, niet ver van Wenen. Zijn vader, Adam Liszt, was rentmeester en hofcellist in dienst van de Hongaarse vorst en kunstmecenas Esterházy. Adam Liszt was een goed onderlegd muziekamateur die zijn zoon Franz al op jonge leeftijd pianoles gaf. De vorderingen die de jonge Franz maakte waren verbluffend en al in het najaar van 1819 maakte Franz Liszt zijn debuut tijdens een concert in Baden, een stad in de buurt van Wenen. Een concert op 16 november in Presburg werd zo mogelijk een nog groter succes en motiveerde vijf rijke Hongaren om vader Liszt in de gelegenheid te stellen zijn zoon verder te laten studeren bij de bekwaamste pedagogen van die tijd: Carl Czerny en Antonio Salieri. Zijn 'muzikale doop' ontving Liszt in 1823, toen Beethoven hem na een concert op het voorhoofd kuste.

In 1831, op twintigjarige leeftijd, woonde de jonge Liszt een concert bij van de violist Paganini. Hij was zo diep onder de indruk van diens ongeëvenaarde virtuoze spel dat hij zich voornam Paganini's 'duivelskunsten' op de piano toe te passen. Het zou het begin markeren van Liszts carrière als pianovirtuoos. Vele concertreizen, waaronder in 1843 ook naar Utrecht, zouden volgen.

Met zijn talloze liefdesescapades en zijn flamboyante persoonlijkheid groeide Franz Liszt, als toonbeeld van de Romantiek, uit tot een graag geziene gast op talloze concertpodia en bij vele hofhoudingen. Hij onderhield twee grote liefdesverhoudingen, eerst met gravin Marie d'Agoult en later met de Oekraïense vorstin Carolyne von Sayn-Wittgenstein. De laatste volgde Liszt in 1847 naar Weimar waar hij was aangesteld als Hofkapelmeister in ausserordentlichen Diensten. De kapel werd dankzij Liszts inspanningen in die jaren een van de vermaardste orkesten van Europa en Weimar een van de belangrijkste muziekcentra van het continent.

In Weimar schreef Liszt zijn beroemde Sonate in b, zijn twee pianoconcerten en de Totentanz. Ook ontwikkelde hij er een volkomen nieuw genre: de werken met literaire inhoud, door hem het symfonisch gedicht genoemd. De grote kring van Duitse musici en schrijvers die zich in Weimar als snel rond Liszt schaarde, werd bekend als de Neu-Deutsche Schule. Het belangrijkste 'orgaan' van deze school was Die Neue Zeitschrift für Musik, en de belangrijkste activiteiten de concerten en muziekfeesten.

Liszts totale oeuvre voor pianosolo groeide uit tot een kleine 500 werken. Een deel van die werken bestaat uit de bijna 80 fantasieën op thema's van andere componisten en ongeveer 120 min of meer vrije transcripties van composities van eigen hand of van andere componisten.

De laatste jaren van Liszts leven kenmerkte zich door een nieuwe ommekeer. Zoals de pianist een dirigent-componist werd, werd nu de dirigent-componist een leraar-organisator door de oprichting van de Liszt-academie in Boedapest (1870 - 1875) om uiteindelijk tot het priesterschap te komen. Liszts late composities zijn dan ook veelal voor de kerk geschreven en zijn vaak ingetogener dan zijn eerdere composities. Veel werken zijn eenvoudig van zetting, maar soms ook - met name in de instrumentale werken - voor die jaren (letterlijk) 'ongehoord' modern, zoals in de allerlaatste pianocomposities die bij nadere bestudering regelrechte voorlopers zijn van de vroege werken van Schönberg.

Quinten Peelen


|| Omhoog ||