Afbeeldingsresolutie

Over afbeeldingsresoluties bestaan veel misverstanden. De verwarring begint vaak met de eenheden en de interpretatie ervan. We praten veelal over pixels en dots (beeldpunten) en ppi of dpi (het aantal pixels of dots per inch). Daarnaast denken we vaak in centimeters of inches, of soms zelfs in drukeenheden als punten (pt), pica (pc), x-hoogte (ex) of m-breedte (em).

Een belangrijk onderscheid dat we moeten maken, is:

  • oppervlakteresolutie: het aantal pixels of punten dat een afbeelding breed en hoog is (de verhouding die het totale aantal pixels of punten in de afbeelding weergeeft).
  • lineaire resolutie: het aantal pixels of punten dat per maateenheid wordt weergegeven.

Van belang voor de bestandsomvang is vooral de oppervlakteresolutie. Naarmate een bestand uit meer pixels bestaat, zal het in omvang groter zijn; van iedere pixel moet immers de kleurwaarde worden opgelagen.

Van belang voor de weergave is vooral de lineaire resolutie. Een beeldscherm geeft bijvoorbeeld vaak 96 pixels per inch weer (op een Windows machine met een aanbevolen beeldscherminstelling). Als de afbeelding nu 192 pixels breed is, zal deze op het scherm dus twee inch beslaan (5,1 cm).

Als we de lineaire resolutie aanpassen (in een fotobewerkprogramma), zal het bestand in omvang niet veranderen; het aantal pixels blijft immers gelijk. Gek genoeg zal ook de weergave op het scherm niet wijzigen. Uw beeldscherm zal immers altijd hetzelfde aantal pixels per inch op het scherm projecteren (totdat u de beeldschermresolutie aanpast natuurlijk). Toch verandert de manier waarop de computer ernaar kijkt, en dat wordt zichtbaar als u het bestand gaat printen. Als de lineaire resolutie van het 192 pixel brede plaatje 96 dpi is, zal de printer het op twee inch uitprinten. Veranderen we de lineaire resolutie naar 300dpi, dan zal de afgedrukte afbeelding nog maar 0,64 inch breed zijn (1,63 cm). Dat is vooral verwarrend omdat dezelfde afbeelding op het beeldscerm een inch breed blijft.

Van belang is dus de manier waarop het weergavemedium de gegevens interpreteert. De lineaire weergave bepaalt in hoeverre de pixels meer of minder op elkaar worden gedrukt (ze veranderen verder niet), maar de printer en een beeldscherm gaan daar anders mee om. En als u bijvoorbeeld een beamerbeeld presenteert, is voor de projectiemaat vooral van belang hoever u van het scherm af gaat staan. De afbeeldingsresolutie zegt dan allen nog maar iets over de maatverhouding tot de rest van het scherm.

Alle printers zijn ontworpen om met een bepaalde beeldresolutie te werken. Vaak is dat 300dpi, soms instelbaar op 600dpi. Intern werkt de printer echter nog met een andere resolutie, waar u zich in de meeste gevallen niets van aan hoeft te trekken. Naast de beeldresolutie die hierboven besproken werd, is er ook nog de zogeheten printerresolutie: een maat voor het aantal dots waarmee de afdruk feitelijk wordt gemaakt. Over het algemeen kiest de printer zelf de optimale printerresolutie die voor bepaalde papiersoorten nodig is. Op de beeldverhoudingen of -maten is dat verder niet van invloed.

Voor internet-gebruik is van belang dat veel Windows schermen standaard op 96 dpi staan ingesteld, terwijl Mac-gebruikers meestal op 72 dpi werken. Dezelfde afbeelding zal er in centimers dus verschillend uitzien. Omdat ook letters en andere maatverhoudingen op die andere resolutie worden weergegeven, zal het toaalbeeld van een webpagina er toch ongeveer hetzelfde uitzien.

  Windows-scherm Mac-scherm
  96dpi 72dpi
100px 2,6cm 3,5cm
200px 5,3cm 7,1cm
300px 7,9cm 10,6cm
400px 10,6cm 14,1cm
500px 13.2cm 17,6cm